Moet het volk geleid worden of leiden?
Ronald de Vries, 08.12.2024
In een parlementair stelsel worden wetgevers en –uitvoerders veelal gezien als politieke leiders. Ministers moeten proberen wetten door het parlement te ‘jagen’. Eigenlijk wordt zo het beeld opgeroepen van beroepspolitici die het volk moeten leiden. Maar idealiter zou het juist andersom moeten zijn en zou het volk de politici moeten leiden. Het idee van de volkssoevereiniteit wil dat het volk bepaalt wat wettelijk geregeld moet worden, dat het volk die wetten opstelt, het volk die wetten uiteindelijk vaststelt en het volk uiteindelijk controleert of de uitvoerende functionarissen die wetten naar haar zin uitvoert.
Het principe van de Mexicaanse vrijheidsstrijder Emiliano Zapata: sterke leiders scheppen een zwak volk (Líderes fuertes crean pueblos débiles), werd in de 1990er jaren gepopulariseerd door de Zapatistas.
Zo heeft Bejamin Barber betoogd dat er in een sterk participatief politiek stelsel wel tijdelijk “moreel leiderschap” nodig heeft om mensen te inspireren tot civiele deugdzaamheid en saamhorigheid. Maar dit type leiderschap moet volgens hem beslist niet door politieke functionarissen uitgeoefend worden. Hij vreest, dat wanneer politiek en moreel leiderschap in dezelfde personen gecombineerd zijn, de democratie het kind van de rekening wordt:
“De morele leider die zijn visie direct opdringt in het politieke domein, waarbij hij zijn eigen gezichtspunt in de plaats stelt van het politieke debat en discussie, schakelt de politiek uit en beknot democratische participatie.” [Benjamin Barber, Strong Democracy, 1984, p. 241]
In plaats van zich te beperken tot het uitdragen van een samenbindende en inspirerende visie, roepen allerlei intellectuelen tegenwoordig voortdurend vooral uitvoerende politici op om politiek leiderschap te tonen. Ze lijken te willen zeggen: ik heb wel goede ideeën, maar niet de macht om ze uit te voeren; jullie in de politieke arena moeten ze omzetten in daden!
In klassiek Athene was het volk, d.w.z. de burgerij de leidende kracht en waren de sprekers in feite de adviseurs (sumboiloi) van het volk. Zij waren geen leiders van het volk in de zin dat zij de herders waren en de leden van de Volksvergadering de schapen die hen (slaafs) volgden.
Hun enige machtsmiddel was hun retorische competentie, hun vermogen om via taal de meerderheid van de leden in de Volksvergadering te overtuigen om met hun gedachtengang mee te gaan. Die leden luisterden naar verschillende argumentaties en bepaalden uiteindelijk welke koers zij wilden volgen. Zij hadden het laatste woord.
Reactie plaatsen
Reacties