Wordt de uitvoerende macht te machtig?
Ronald de Vries, bijgewerkt 17.12.2024
“Hij (Schoof) is als ingehuurde regeringsleider een procesmanager. Terwijl een premier iemand moet zijn die het land is doorgetrokken met een politieke boodschap (cursivering van mij), een idee waarin hij zelf gelooft en waar hij kiezers voor heeft weten te winnen".
[Stevo Akkerman, columnistTrouw]
Tegenwoordig wordt het alom vanzelfsprekend geacht, dat een minister (en president) een duidelijk politiek profiel hebben. Ministers en ambtenaren behoren echter tot de uitvoerende macht en zouden, zoals de klassieke Atheners ons al voorhielden, juist geen politiek profiel moeten hebben.
In Nederland is de positie van het parlement ten opzichte van de regering al van het begin af aan zwak geweest en in de praktijk nauwelijks veranderd. Dat vind je ook terug in de Grondwet waarin (Art. 81) staat: “De vaststelling van wetten geschiedt door de Regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.” De regering wordt hier zelfs als eerste genoemd en de term ’vaststelling’ verraadt dat het Parlement formeel niet het alleenrecht heeft wetten definitief aan te nemen!
In onze Grondwet worden de primaire functies van wetgevende en uitvoerende macht dus op z'n kop gezet. Het Parlement wordt als 'medewetgever' aangeduid en daarmee het kabinet dus als primaire wetgever!
In ons land wordt de rol van het parlement vooral gezien als controleur van de regering en daarmee wordt bedoeld dat ministers verantwoording afleggen over gevoerd beleid. Dus dat is een controle achteraf. Het idee, dat het Parlement dat beleid bepaalt en de ministers opdraagt dat nauwgezet uit te voeren, wordt steeds minder vanzelfsprekend gevonden.
Het is eigenlijk ook heel merkwaardig en in mijn ogen irritant, dat de regering een wens van het Parlement, zoals een amendement op een wetsvoorstel of een verzoek om informatie, gewoon naast zich neer kan leggen. De laatste moet dan eerst dreigen met het wegsturen van de regering of nieuwe verkiezingen (motie van wantrouwen) om haar wil door de ministers uit te laten voeren.
Ook het adagium het kabinet moet regeren en het Parlement moet controleren past niet in een sterke democratie. Het kabinet moet de wetten uitvoeren en de voornaamste taak van het Parlement is wetten vast te stellen. 'Minister' is het Latijnse woord voor dienaar en dat woord is toch niet voor niets gekozen, denk ik?
Dat leidt onvermijdelijk tot, zoals politicologen dat terecht genoemd hebben, 'gouvernementalisering' of 'presidentialisering' (Pierre Rosanvallon) van het bestuur. En die steeds sterker wordende tendens holt de wetgevende taak van het Parlement ernstig uit.
"Er is overal maar één sturende macht: de uitvoerende mach. Aan deze komen alle initiatieven en wezenlijke beslissingen toe. De wetgevende macht beschikt, op verschillende manieren in de verschillende landen, slechts over een beperkt vermogen om de uitvoerende macht te controleren, te dwingen en zelfs te censureren.” [Rosanvallon‘, De democratie compliceren om haar te voltooien’ in: Democratie en tegendemocratie, 2012, p. 85]
Félix Payat stelde dat er niet twee aparte uitdrukkingen van de volkswil kunnen bestaan en daarom is het kiezen van een president (burgemeester) niet democratisch, omdat het een dubbel mandaat, één voor het Parlement en één voor een President nooit democratisch kan zijn; dat kan door checks ad balances nooit gecompenseerd worden. [Pierre Rosanvallon, Good Government (oorspr. 2015), 2018]
“De overheersende rol van de bewindvoerende organen boven de vertegenwoordigende organen is in elk geval in Wes Europa een algemeen rechtsverschijnsel. In dit opzicht loopt onze traditie in de pas met de hedendaagse ontwikkelingen op het staatsrechtelijke en politieke vlak.” [H. Th. J. F. van Maarseveen, 1973, p. 28]
“In de praktijk domineert tegenwoordig noch het instituut van de regering, noch dat van het parlement, maar is bet vooral een kleine groep van gouvernementeel ingestelde politieke leiders die de lakens uitdeelt.” [Ruud Koole, ‘Gouvernementalisering: De veranderende verhouding tussen regering en parlement in Nederland’, TvCR, 2018, p. 330]
“De dominantie van de uitvoerende macht geeft de politieke leiders de wind in de zeilen. Het leidt tot presidentialisering van de politiek, een verschijnsel waarbij verkiezingen en het politieke spel meer en meer gaan draaien om de persoon van de politieke leiders (in plaats van de ideeën en programma’s van partijen), en de verkiezingsstrijd zich toespitst op wie het bestuur, de uitvoerende macht gaat leiden (wie wordt premier?, de ‘strijd om het Torentje’) in plaats van wie de grootste wordt in het parlement.” [Wim Voermans, Het land moet bestuurd worden: Machiavelli in de polder, Amsterdam, 2021, pp. 69]
In de 'presidentiële' systemen van de VS en Frankrijk, kan de president nb een besluit van het Parlement negeren of vetoen. In de VS moet het Parlement nogmaals de wet behandelen en is een tweederde meerderheid nodig om het veto van de president te overhalen.
In Frankrijk kan de president een wet aannemen zinder dat die in het Parlement is behandeld. Die moet vervolgens de regering naar huis sturen om dit te verhinderen, waarna vaak, nieuwe verkiezingen worden gehouden.
Dat is in mijn ogen bijzonder zorgwekkend en het is ook niet in overeenstemming met de veel geroemde stelling van de trias politica, waarbij wetgevende macht en uitvoerende macht gescheiden zijn.
Dus de intentie van Pieter Omtzigt om een extraparlementair zakenkabinet op te tuigen doet wel degelijk recht aan dit uitgangspunt.
Daarbij zie ik voor ambtenaren een rol als deskundige weggelegd en voor ministers een coördinerende rol richting de ambtenaren.
Dat was nu juist de kracht van de klassieke Atheners. Ze evolueerden alle uitvoerende ambtenaren na afloop van hun eenjarige termijn streng [euthunai], opdat ze zich nooit op het politieke domein zouden bewegen.
Reactie plaatsen
Reacties